Op 5 juni 1700 ontvangt Montfort de priesterwijding en noemt zich Louis-Marie. Hij wil als missionaris naar Canada gaan, maar zijn biechtvader vindt dat te gevaarlijk voor de jongeman met zijn felle gedrevenheid. Hij stuurt hem naar een communiteit in Nantes om opgeleid te worden tot volksmissionaris. Daar vindt hij geen echte gedrevenheid. In een brief van 6 december 1700 schrijft hij aan zijn biechtvader:
Van de ene kant voel ik in mij een diep verlangen naar afzondering en verborgen leven, om mijn bedorven natuur die graag de kop opsteekt te vernietigen en te bestrijden. Van de andere kant ervaar ik een onweerstaanbare drang om Onze Heer en zijn Heilige Moeder te doen beminnen, om in eenvoud en armoede de catechismus te gaan onderwijzen aan arme medemensen van het platteland, en om zondaars te brengen tot de godsvrucht tot de zeer heilige Maagd… Eerlijk gezegd, zeer dierbare vader, gezien de noden van de kerk, kan ik niet anders dan onophoudelijk en zuchtend een klein en arm gezelschap van goede priesters afsmeken, die dat werk zouden doen onder de standaard en de bescherming van de allerheiligste Maagd.
Deze brief duidt de levensrichting aan die kenmerkend is voor Louis-Marie: een eenvoudige levensstijl, solidair met de armen, een catechetische inslag, veel aandacht voor Maria.
Zijn solidariteit met armen blijkt duidelijk als hij in 1701 betrokken wordt bij het gasthuis in Poitiers. Het is hier waar hij het kruis
installeert met als opschrift: ‘Zichzelf verloochenen, zijn kruis dragen om Jezus te volgen’. Uiteindelijk vertrekt hij hier weer, maar niet nadat hij kennis heeft gemaakt met Maria-Louise Trichet en Catharine Brunet, die twaalf jaar later de eerste leden van zijn vrouwencongregatie worden, de Dochters der Wijsheid. Montfort geeft dan zijn krachten vooral aan, zoals hij zelf in een brief schrijft: ‘Catechismus geven aan de armen ban stad en platteland is mijn element.’
Als hij op 28 april 1716 sterft in Saint-Laurent-sur-Sèvre is hij lichamelijk uitgeput. Met de ene hand omklemt hij het kruisbeeld dat hij van paus Clemens XI had gekregen, met de andere hand omklemt hij het Mariabeeldje dat hij altijd bij zich droeg. Op dat moment zijn slechts een paar lekebroeders lid van zijn congregatie. Er werken een paar priesters met hem samen, maar zonder formele binding. Op zijn sterfbed vraagt hij één van hen, René Mulot, zorg te dragen voor wat hij noemt ‘de communiteit van de heilige Geest’. Het zal anderhalve eeuw lang niet meer zijn dan een ‘klein en arm gezelschap’. Meer had Montfort niet op het oog.
(naar ‘Geraakt door de nederigheid van God’, blz.16, 18, 22)
Boven zijn graf in St. Laurent sur Sevre lezen we de volgende tekst
Pelgrim, wat ontwaart u hier?
Een uitgedoofde fakkel,
een man door liefdevuur verteerd,
alles voor allen geworden,
Louis-Marie Grignion de Montfort.
Vraagt u naar zijn leven?
Niemand was meer integer dan hij.
Naar zijn boete?
Niemand heeft haar strenger beoefend.
Naar zijn liefde voor Maria?
Niemand leek meer op Bernardus.
Als priester van Christus,
verliep zijn leven in het spoor van Christus
en overal verkondigde hij zijn Woord.
Onvermoeibaar is hij pas tot rust gekomen in zijn graf.
Vader van de armen,
beschermer van de wezen,
verzoener van zondaars,
zijn roemrijke dood was zoals zijn leven,
want hij is gestorven zoals hij heeft geleefd.
Gerijpt voor God, ging hij over naar de hemel.
Hij stierf in het jaar des Heren 1716, in zijn 43ste levensjaar.